Maatschappelijke domeinen

Lodewijk XIV was een absolute vorst. Zijn persoonlijk bewind liet zich voelen in alle maatschappelijke domeinen.

Op politiek vlak trok hij alle macht naar zich toe. Dit lukte doordat de macht van de adel steeds meer werd beknot doorheen de zeventiende eeuw. Ze werden geweerd uit de politieke postjes en moesten verplicht resideren aan het hof, zodat ze verder verwijderd waren van hun lokale machtsbasis.
Van een parlement of een democratie was geen sprake. De Staten-Generaal, de algemene standenvergadering, kwam niet meer bijeen. Het was Lodewijk XIV zelf die de wetten maakte en ze ook uitvoerde. Om goed geïnformeerd te zijn over alle nieuwtjes in zijn land, maar ook om zijn wetten door te voeren, deed hij een beroep op vele medewerkers, die vooral gerekruteerd werden uit de gegoede burgerij. Daarnaast liet hij zich adviseren door een zestal ministers, die elk hun specialiteit hadden. Deze mensen werden persoonlijk in hun ambt benoemd door de koning zelf.
Hij combineerde dus het wetgevende, maar ook het uitvoerende gezag. Ook de derde pijler, namelijk het rechterlijke gezag. De rechters moesten zich naar zijn wil schikken. De koning was met andere woorden de belichaming van de staat (l'état, c'est moi.).
Ook het sacrale speelde een enorme rol, aangezien Lodewijk XIV zichzelf zag als de vertegenwoordiger van (de Katholieke) God op aarde. Hiermee versterkte hij zijn persoonlijke macht, aangezien hij hiermee wilde aantonen dat hij aan niets of niemand nog verantwoording moest afleggen.

Niet alleen op politiek vlak, maar ook op economisch vlak stippelde hij het beleid uit, met als grote doel het vullen van de staatskas. Deze staatskas zorgde ervoor dat Lodewijks koninklijke macht in alle vormen (leger, kunst, paleis, bureaucratie) kon gefinancierd worden. Het beleid werd uitgevoerd door minister Colbert. Hij zorgde voor maatregelen om de nijverheid en handel te doen bloeien, door ondermeer subsidies te geven aan lokale ondernemers. Hij trachtte ook buitenlandse kennis naar Franrkijk te brengen om zo technologische verbeteringen te kunnen verwezelijken.
Het protectionisme werd het belangrijke economische systeem. Import van de nodige grondstoffen werd onbeperkt ingevoerd, maar het invoeren van buitenlandse producten werd sterk verhinderd door de zware invoerbelastingen. Franse producten werden uitgevoerd naar het buitenland, waardoor de uitvoer de import overtrof. Door deze nadruk op export, kwam er veel geld binnen en nam de rijkdom van de Franse staat toe.

Op cultureel vlak werd de personencultus volledig uitgebouwd. Het hof werd het centrale punt. Zijn paleis in Versailles liet hij dan ook uitbouwen tot het grootste paleis van Europa. Kunst stond ook volledig in het teken van de verheerlijking van het koningschap. Via de koninklijke academies liet Lodewijk XIV zijn mening gelden en bepaalde hij wat mooi of lelijk was. Daarnaast was er ook een sterke censuur. Alle teksten en geschriften die niet in goede aarde vielen bij de koning of commentaar leveren op zijn bewind, werden verboden. Daarnaast heerste er geen vrijheid van geloof. Het Katholicisme vormde de eenheidsreligie. Het intellectuele en culturele leven was dus volledig aan zijn wil onderworpen.

Op sociaal vlak leidde dit absolutisme echter tot willekeur en onderdrukking. Al wie niet in de lijn van de koning liep, werd in de kiem gesmoord. Onderdanen hoorden dus volgzaam te zijn in de culturele, politieke en economische beslissingen die de koning maakte. De traditionele standenmaatschappij, met adel en clerus als machthebbers, werd geleidelijk aan uitgehold ten voordele van de absolute monarch.