De weg naar absolutisme

Tijdens de late Middeleeuwen was het gezag van de Franse koningen beperkt. Zij oefenden direct gezag uit over hun kroonvazallen, maar deze adellijke heren waren soms machtiger dan de koning zelf. Naast deze verbrokkelde bestuursmacht, was ook het Franse territorium versnipperd. Vanaf de 12de eeuw begonnen de Franse koningen hierin verandering in te brengen en streefden ze om zoveel mogelijk macht naar zich toe te trekken. Geleidelijk aan slaagden ze hierin door een combinatie van een uitgekiende huwelijkspolitiek,  erfenis, veroveringen en het intimideren van tegenstanders.


De zeventiende eeuw: de laatste stappen naar absolutisme
In 1610 kwam Lodewijk XIII aan de macht. Op dat moment was hij nog  minderjarig, waardoor zijn moeder, Maria de Medici, optrad als regentes. In 1617 was Lodewijk meerderjarig en regeerde hij in eigen naam. De jonge en onervaren koning werd hierbij geholpen door kardinaal Richelieu, die de eigenlijke macht in handen had op dat moment. Tot aan zijn dood in 1642 had kardinaal Richelieu, die de functie had van eerste minister, enkele zwaktes van de monarchie weggewerkt, waardoor hij als wegbereider kan omschreven worden voor het absolutisme ten tijde van Lodewijk de XIV.
Ten eerste moest de macht van de koning versterkt worden. Zo waren er nog belangrijke machthebbers in Frankrijk tijdens de 17de eeuw. De macht van onder andere adellijke familie, maar ook van de parlementen moest dus beknot worden. Zo werden de bestuurlijke bevoegdheden van de parlementen ingeperkt en werden tegenstanders (uit de adel en de parlementen) van deze centralisatiepolitiek verbannen of gevangen gezet.
Ten tweede koos kardinaal Richelieu resoluut voor een eenheidsgodsdienst in Frankrijk, namelijk het katholicisme. Sinds het Edict van Nantes (1598) heerste er immers een vrijheid van religie, waarbij protestanten en katholieken vrij hun geloof mochten beleven. Kardinaal Richelieu was er echter van overtuigd dat verschillende godsdienstige overtuigingen in één land kon leiden tot interne twisten en burgeroorlogen. Om dit te vermijden, was het verplichten van één religie een must. De keuze voor het Katholicisme lag voor hem voor de hand, want de koning regeerde immers bij de genade van (de katholieke) God. Zijn leuze was dan ook: één land, één koning, en dus één godsdienst.

In 1643 overleed Lodewijk XIII. Op dat moment was zijn zoon, Lodewijk XIV, 5 jaar oud. Door deze minderjarigheid werden staatszaken geregeld door kardinaal Mazarin, de opvolger van kardinaal Richelieu. Het machtsvacuüm na het overlijden van Lodewijk XIII zorgde er voor dat de feodale adel terug zijn kans greep om meer macht naar zich toe te trekken. Dit leidde tot de 'Fronde' (1648-1653), die door Mazarin in de kiem werd gesmoord.
Na de dood van kardinaal Mazarin in 1661, oefende Lodewijk XIV persoonlijk de macht uit. De macht van de adel en de parlementen werd verder beperkt. Zo verplichtte hij de adel om aan het hof te resideren, waardoor ze verder verwijderd waren van hun lokale machtsbasis. Daarnaast moesten ze deelnemen aan het luxueuze hofleven en zelf dure feesten organiseren. Om dit te kunnen betalen, was het noodzakelijk dat deze personen een werkplek/functie konden bemachtigen die genoeg geld opbracht. De koning zelf benoemde al deze functies in het leger en het openbare bestuur, waardoor de adel volledig afhankelijk werd van hem.  Daarnaast maakte hij zelf de wetten en voerde die ook uit. Ook de rechterlijke macht trok hij volledig naar zich toe. Lodewijk XIV had alle macht in handen en vereenzelvigde zich met de staat. Dit leidde tot zijn beroemde uitspraak: 'L'état, c'est moi.'
Tot aan zijn dood in 1715 bleef hij alle macht in handen hebben. Zijn regeerperiode wordt dan ook gezien als het toppunt van het vorstelijke absolutisme.


De weg naar het absolutisme